Tekstimpressies

Uit (I): De Prelude

Wetenschap is georganiseerde nieuwsgierigheid en berust op een systematische manier van vragen stellen over een bepaald onderwerp. In dit boek is dat onderwerp: de mens en zijn brein. We willen graag begrijpen wat er in de wereld om ons heen gebeurt en dat gaat niet zonder ons brein. De oude Grieken hadden ook zo’n brein en waren net zo nieuwsgierig als wij; ze hadden al gezien dat de zon in het oosten opkomt en in het westen ondergaat, en vroegen zich dus af waar die regelmatige opeenvolging van licht en donker vandaan komt. Niemand wist het natuurlijk, maar er waren mensen die in het avondlijk duister bij een knappend vuurtje en een karaf wijn hun verhalen vertelden, verhalen die steeds meer structuur kregen en langzamerhand als een verklaring gezien werden. Zodra Aurora voor een rozevingerige dageraad gezorgd heeft, stormt Helios met zijn vurige paarden steil ten hemel en na de middag begint zijn al even wilde afdaling naar de zee. Zo zorgt hij voor het dagelijks licht, dat mensen nodig hebben om hun leven te leven. Geen van de oude Grieken heeft hem ooit gezien, maar iedereen kende hem uit de verhalen.
Zouden zij dat verhaal over Helios eigenlijk geloofd hebben? De verteller zelf kon je zien, de anderen die, net als jij, genoten van wat ze hoorden ook, maar Helios zelf niet en zijn vurige paarden evenmin. Wat je wel kon zien, was de zon, die dezelfde boog langs de hemel aflegde als Helios. Een vurige bol, die behalve licht ook warmte produceerde. Was dat het eigenlijke en was Helios een op hol geslagen fantasie? Het eigenlijke: een ding, dat dagelijks om de aarde draait en dat voor sommige toeschouwers duidelijk maakt wat er aan de hand is: de zon draait om de aarde. Dat kon je dagelijks zien, dus daar waren de wetenschappers van die tijd het over eens. De aarde als middelpunt: een ongelooflijk belangrijke plaats, wat je je vooral realiseert als je ’s nachts – in Griekenland bijvoorbeeld – op je rug naar de sterrenhemel kijkt. Het kan niet anders: Helios en de zon horen tot twee verschillende werelden. Mythologie en astronomie, geloof en wetenschap: een essentieel contrast, dat verderop nog aan de orde komt.

Uit (V): De vloed van Ut-napis̆tim

Zo bereikt Gilgames̆ de rand van de wereld, waar de schenkster Siduri woont. Hij vertelt haar dat hij Ut-napis̆tim wil opzoeken, maar zij schudt haar hoofd. Dat is veel te gevaarlijk en volslagen zinloos. Toch vertelt zij hem, waar hij Ur-s̆anabi kan vinden, de veerman, die hem kan helpen bij het oversteken van de Wateren des Doods.
Bij aankomst vraagt Ut-napis̆tim aan Gilgames̆: ‘Waarom is jouw gelaat zo bedrukt, zijn jouw trekken zo triest?’
Gilgames̆ vertelt wat hem allemaal is overkomen en dat wordt dus een lang verhaal.
‘Waarom jaag jij steeds je verdriet na, jij die geboren bent uit het Vlees der Goden en uit mensenvlees?
Toen de Goden de mens schiepen, hebben ze de Dood aan zijn lot verbonden.
Een mensenleven wordt immer afgebroken, als een rietstengel in het veld…
Niemand ziet de Dood, hoort de Dood, de wrede Dood die mensen neermaait.
Bouwen wij soms huizen voor eeuwig?
Wassen de rivieren eeuwig?
Een libelle zweeft over het water.
Haar aanschijn weerspiegelt even de zon
En dan is er plotseling niets meer.
De slapende en de dode, hoe lijken ze op elkaar!
Maar nog nooit heeft een dode de mensen gegroet.
De Grote Goden hielden eens een beraad…
Leven en Dood stelden zij vast,
maar het ogenblijk van de Dood deelden zij niet mee.’

Uit (VI): Wat er eigenlijk gebeurt

Zolang er leven is, bestaat er een potentiaalverschil tussen de binnen- en de buitenkant van onze zenuwen. Dat werd na de Tweede Wereldoorlog duidelijk, toen Engelse elektrofysiologen een aantal pijlstaartinktvissen uit de Schotse wateren van lokale vissers kregen om in Londen mee te experimenteren. Deze inktvissen kunnen in zeer korte tijd een enorme snelheid ontwikkelen, dankzij de grote diameter van hun zenuwen en om dat laatste ging het de onderzoekers natuurlijk. Het bood de mogelijkheid ook binnen een zenuw de elektromagnetische spanning te meten en zo buiten- en binnenkant met elkaar te vergelijken. Wat bleek?
Als het neuron in rust is, bestaat er een verschil in elektrische lading (potentiaalverschil) van 70 millivolt met aan de binnenkant van de zenuw meer negativiteit dan aan de buitenzijde. Dat verschil is essentieel voor ons leven. Zonder dat verschil is leven onmogelijk, ademen we niet meer, is de ziel weg.

Uit (VII): Aanwezig en Onvindbaar

‘Maar geloof je dan echt dat mensen een ziel hebben?’, vroeg een collega uit de neurowetenschap me.
Toen ik dat bevestigde, schudde hij zijn hoofd.
‘Dus al die jaren onderzoek zijn eigenlijk aan jou voorbijgegaan? Je hebt nooit echt iets geleerd. Je bent een belangrijk stuk van je leven met reflexen en langzame hersenpotentialen bezig geweest en hebt gebalanceerd op de rand van fysiologie en psychologie, maar nooit een fysiologische verklaring gepresenteerd voor een psychologisch probleem. Naar mijn idee komt dat, omdat je het nog steeds moeilijk vindt om te accepteren dat alles stoffelijk is.’
‘Met die laatste opmerking ben ik het wel eens’, antwoordde ik en ‘ik vind bovendien dat in de psychologie veel verklaringen worden gepresenteerd die alleen maar uit woorden bestaan.’

Uit (XII): De Epiloog

Het brein bestaat, de neuronen bestaan, de transmitters bestaan, maar iedereen die deze mededelingen onderschrijft, kan verliefd worden, verdrietig of gelukkig zijn. De wetenschap betreft maar een klein deel van de werkelijkheid waarin wij leven. De relatie tussen stof en geest blijft een mysterie. Camus had inderdaad gelijk. Als de wereld duidelijk zou zijn geweest, zou de kunst niet bestaan. We hebben gezien dat die kunst veel vroeger is ontstaan dan het geschreven woord.
Archeologen vertellen ons dat er een vrouwenbeeldje gevonden is van zeer hoge leeftijd met in onze ogen overdreven seksuele kenmerken. Het is tussen 24.000 en 22.000 jaar voor Christus gemaakt en is bekend geworden als de Venus van Willendorf. Waarschijnlijk is het een vruchtbaarheidssymbool met haar volle borsten, dikke buik, venusheuvel, dijen, billen en openstaande vulva. Of die veronderstelling juist is of niet, mensen waren destijds in ieder geval in staat beeldjes te maken, waarin wij vele eeuwen later nog een vrouw herkennen. Dat ging hen beter af dan een weergave van de letters van hun taal die ze toch dagelijks gebruikt moeten hebben. Lichamen zijn concreter dan de geluiden die uit hun strottenhoofd komen.